Papillair schildkliercarcinoom is de meest voorkomende schildklierkanker, in ongeveer 75% van de situaties, en kan op bijna elke leeftijd voorkomen. Deze vorm van schildklierkanker ontstaat uit de follikelcellen van de schildklier.
De prognose is over het algemeen gunstig want de kans op genezing is groot. De gemiddelde 10-jaars overlevingskans is meer dan 90%.
De behandeling van papillair schildkliercarcinoom bestaat uit schildklieroperatie, gevolgd door behandeling met radioactief jodium.
Bij een schildklieroperatie wordt nagenoeg de gehele schildklier verwijderd. Aangezien de schildklier vast zit aan de luchtpijp, zullen er altijd (in principe kleine) schildklierresten/cellen in de hals achterblijven. Tijdens de operatie worden ook verdachte lymfeklieren in de hals verwijderd.
Ongeveer 4 tot 6 weken na de operatie volgt de behandeling met radioactief jodium om de resterende, mogelijk kwaadaardige, schildkliercellen te vernietigen. Schildkliercellen zijn de enige cellen in het lichaam die jodium opnemen. Door het jodium radioactief te maken ontstaat er een methode waardoor heel lokale bestraling (alleen in de schildkliercellen) optreedt. Als voorbereiding op de behandeling met radioactief jodium moeten de nog aanwezige schildkliercellen gestimuleerd worden, opdat ze zoveel mogelijk radioactief jodium opnemen. Dit maakt de behandeling effectiever.
Deze stimulatie vindt plaats door het hormoon TSH (schildklier stimulerend hormoon).
Dit kan op twee manieren bereikt worden:
- Door na de operatie niet meteen te starten met schildklierhormoon tabletten. Dit leidt na 4-6 weken tot een voldoende verhoging van de TSH productie in de hypofyse (kleine hormoonklier onder de hersenen).
- Door middel van twee injecties met een medicijn dat bestaat uit nagemaakt (recombinant) TSH, enkele dagen voor de jodium behandeling.
Ter voorbereiding op uw behandeling met radioactief jodium is het noodzakelijk om een jodiumbeperkt dieet te volgen. Door het volgen van het jodiumbeperkt dieet zal er weinig jodium door de voeding in de schildklier worden opgenomen, waardoor er meer radioactief jodium naar de schildkliercellen kan gaan. Hierdoor zal het effect van het radioactieve jodium groter worden tijdens de behandeling. Zie voor meer informatie over het dieet de patiëntenfolder 'Jodiumbeperkt dieet'.


Na de behandeling met radioactief jodium, wordt gestart met tabletten met schildklierhormoon. In het bloed wordt gecontroleerd of de dosering voldoende is, waar nodig wordt deze dosering bijgesteld. Daarbij wordt getracht het TSH voldoende laag te laten zijn om hiermee eventueel overgebleven schildkliercellen niet teveel te stimuleren.
Inname van tabletten met schildklierhormoon luistert nauw. Het is belangrijk dat u de tabletten met schildklierhormoon op de nuchtere maag met water inneemt. Schildklierhormoon wordt in de dunne darm niet opgenomen in het bijzijn van voeding en andere medicijnen, bijvoorbeeld calcium en ijzer. Over het algemeen kan er na een half uur gegeten worden.
Enkele maanden na de behandeling met radioactief jodium kan worden beoordeeld of de schildklierkanker nog aanwezig is. Dit wordt gedaan met behulp van bloedonderzoek en echografie van de hals. Bij bloedonderzoek wordt het eiwit thyreoglobuline gemeten. Thyreoglobuline wordt alleen door schildkliercellen gemaakt en is daardoor een betrouwbare marker (een zogenaamde ‘tumormarker’) voor eventuele aanwezigheid van overgebleven schildkliercellen (goed- of kwaadaardig). Bij de echografie van de hals zal de radioloog kijken naar eventuele schildklierresten of afwijkende lymfeklieren in de hals. Zo nodig zal de radioloog hieruit een punctie nemen. Op de website van de afdeling Radiologie vindt u meer informatie over deze onderzoeken.
Afhankelijk van de uitslagen van het bloedonderzoek en de echografie van de hals worden eventuele vervolgonderzoeken gepland.